Toto bracht hen van het gebouw naar de trein.
Het was verder dan Sam had gedacht. De leegte van de woestijn had met het perspectief gespeeld, waardoor het geleken had alsof de trein recht naast het gebouw lag. Maar in werkelijkheid moesten ze tien minuten lopen.
Er waren twee geel met zwarte diesellocomotieven van Union Pacific, die allebei nog recht op het spoor stonden.
Achter de locomotieven stond een roestkleurige goederenwagon, ook op het spoor.
Daarachter kwam een grote chaos. Er waren zeven ontspoorde platte wagons. Die hadden allemaal twee containers – massieve stalen rechthoeken – op het zand en de kleine struikjes gesmeten.
Helemaal achteraan had de muur een goederenwagon doormidden gesneden. De muur was uit het niets verschenen, had de donkeroranje wagon in tweeën gehakt en door die plotselinge schok waren waarschijnlijk de andere wagons ontspoord.
Maar Sam, Dekka en Jack waren niet erg geïnteresseerd in dat soort speculaties. Tientallen in plastic verpakte pallets waren uit de doorgesneden wagon op het spoor en de grond gevallen.
Elke pallet was beladen met opgestapelde dozen Nutella.
‘Dat zijn honderden potten,’ zei Sam.
‘Duizenden,’ zei Jack. ‘Duizenden. We… we zijn rijk.’
Als elke pot een enorme diamant was geweest, had Sam nog steeds liever de Nutella gehad.
‘Dit is de grootste ontdekking in de geschiedenis van de fakz,’ zei Dekka, en ze klonk alsof ze een wonder aanschouwde.
‘Wat is een fax? Wat bedoelen ze met fax?’ vroeg Toto.
‘fakz. De Fall-out Alley KinderZone,’ zei Sam afwezig. ‘Het is grappig bedoeld. Gast, wat zit er in de rest van die containers?’
Toto keek ongemakkelijk. Hij wrong zich in zo veel bochten dat het leek alsof hij een dansje deed. ‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe bedoel je, dat weet je niet? Sta je te liegen?’ vroeg Dekka fel.
‘Geen leugens,’ zei Toto met vlammende ogen. ‘Ik ben Toto de waarheidszegger, proefpersoon één nul één. Niet Toto de leugenaar.’
‘Wat wou je dan zeggen? Dat je nog nooit in een van die containers hebt gekeken? Er zijn veertien containers. Plus die eerste wagon. Hoe bedoel je, dat weet ik niet?’ Dekka kon er met haar hoofd niet bij.
Toto deed zijn kronkelende dansje weer. ‘Ik kon ze niet open krijgen. Ze zitten op slot. En ze zijn van staal. Ik heb er stoelen tegenaan gegooid, maar ze gingen niet open.’
Sam, Dekka en Jack staarden naar de vreemde jongen.
Toen staarden ze naar de containers.
Toen staarden ze naar elkaar.
‘Nou,’ zei Sam. ‘Ik denk dat ons dat wel gaat lukken.’
Ongeveer acht seconden later had Sam het slot van de dichtstbijzijnde container weggebrand. Daarna had Jack de deur opengeduwd.
De inhoud van de container was verpakt in plastic maar nog altijd onmiskenbaar.
‘Wc’s?’ vroeg Dekka.
Veel porseleinen potten waren gebroken toen de trein ontspoorde, en de scherven werden door het krimpfolie bij elkaar gehouden.
In de tweede container zaten nog meer wc’s.
De derde container zat vol met ogenschijnlijk duizenden middelgrote dozen. In de dozen zaten baseballpetjes. Van de Dodgers.
‘One size fits all,’ zei Dekka vol afschuw. ‘Maar ik ben voor de Angels.’
‘Het gaat wel even duren voor we alles doorzocht hebben,’ zei Sam. ‘Maar ik denk wel dat het de moeite waard is.’
In de vierde container zaten rieten tuinmeubels.
‘Of misschien ook niet,’ zei Sam gefrustreerd.
De vijfde container bevatte rieten bloempotten en gebroken terracottabakken, evenals twee pallets vol met gipsen tuinbeelden: engeltjes, kabouters en de Maagd Maria.
In de zesde zaten blikken verf en beits.
De zevende was beter, met een gemengde lading: pallets met instantnoedels met garnalensmaak, mihoen met kipsmaak, koffiefilters en koffiezetapparaten, en doosjes met gemengde theesoorten.
‘Ik wou dat ik wat van die noedels had kunnen eten,’ zei Toto treurig. ‘Het was fijn geweest om wat van die noedels te hebben.’
‘Noedels zijn lekker,’ beaamde Sam.
‘Ik zou geen nee zeggen tegen een bakje noedels,’ zei Jack.
‘Waar, waar gesproken! Hij zou geen nee zeggen tegen noedels,’ wauwelde Toto.
De achtste container was leeg. Niets.
In de negende stonden twee grote machines. ‘Van die dingesen,’ zei Jack. Hij zocht naar de juiste term. ‘Je weet wel. Een draaibank, of zoiets.’
‘Ja, hartstikke leuk,’ zei Dekka. ‘Nu nog tweehonderdtwintig volt en we kunnen een werkplaats beginnen.’
Sam begon zich zorgen te maken. Nutella en noedels waren goed. Fantastisch, om precies te zijn. Wonderbaarlijk. Maar hij had gehoopt op meer eten, meer water, meer medicijnen, iets. Het leek bizar veel op Kerstmis toen hij klein was: dat je hoopte op iets wat je niet eens kon benoemen. Een doorbraak. Iets… geweldigs.
Toen Jack de tiende container openmaakte bleef hij roerloos staan.
Sam zei: ‘Oké, wat zit erin?’
Geen antwoord.
Sam boog zich over Jacks schouder om te kunnen kijken. Pallet na pallet vol zware dozen. Elke doos was bedrukt met het Apple-logo.
‘Computers?’ vroeg Sam. ‘iPods?’ Daar hadden ze niets aan.
Eindelijk kwam Jack weer in beweging. Hij rende naar de dichtstbijzijnde pallet, maar aarzelde toen. Hij veegde zorgvuldig zijn handen af aan zijn broek. Toen scheurde hij het krimpfolie los en maakte heel voorzichtig en behoedzaam de eerste doos open.
Met trillende vingers tilde hij er een witte doos uit. Op de doos stond een foto van een laptop.
‘Dat zou geweldig zijn als we internet hadden,’ zei Sam. ‘Of elektriciteit.’
‘Ze worden volledig opgeladen verzonden,’ snauwde Jack, boos dat Sam hem onderbrak. Alsof Sam praatte tijdens een kerkdienst. ‘Het is heel lang geleden… maar misschien is de accu nog niet helemaal leeg.’
‘Goed,’ zei Sam. ‘Dan kun je dus spelletjes spelen. Laten we naar de volgende…’
‘Nee!’ riep Jack met een stem die ergens tussen gekweld en verrukt in zat. ‘Nee. Ik moet… Ik moet ze zien.’
Hij deed er vijf volle minuten over om de doos heel voorzichtig open te maken en haalde de stukken verpakkingspiepschuim eruit alsof het kwetsbare kunstwerken waren.
Het was alsof je naar een onbekend maar diepreligieus ritueel keek. Sam vond het bijna ontroerend. Hij had Jack nog nooit zo emotioneel meegemaakt.
Geduldig peuterde hij aan het kleine stukje tape dat het dunne schuimrubberen omhulsel rond de laptop op zijn plek hield.
En toen had hij eindelijk de zilverkleurige laptop vast, alsof hij een baby in zijn trillende handen hield.
Hij draaide hem om. Nu vond zelfs Sam het spannend worden.
Jack deed zijn ogen dicht, haalde diep adem om rustig te worden, draaide de laptop weer om en drukte op het knopje van het batterij-indicatielampje. Er gloeiden twee piepkleine groene puntjes op.
‘Twee!’ jubelde Jack. ‘Twee! Ik was bang dat het één knipperlichtje zou zijn.’ Toen, fluisterend: ‘Twee. Dat is zeker anderhalf uur. Misschien wel twee.’
‘Gast. Ben je aan het huilen?’
Jack veegde langs zijn ogen. ‘Nee. Jemig hé.’
‘Hij liegt, hij huilt wel!’ riep Toto niet erg behulpzaam uit.
‘Heb je even wat tijd nodig?’ vroeg Sam. Hij vroeg zich af of er iets op aarde was wat Jack zou kunnen bewegen om nu al door te lopen.
Jack knikte.
‘Goed. Dekka, Toto en ik gaan vast naar de volgende.’
In de elfde container zat nog meer tuinmeubilair.
De twaalfde container was tot de nok toe gevuld met het mooiste wat Sam en Dekka ooit in hun leven hadden gezien.
Dit keer bleven zij stokstijf en met open mond staan. Overmand door emotie.
Dat logo zouden ze uit duizenden herkennen.
‘Kun je instantnoedels klaarmaken met Pepsi?’ vroeg Dekka zich af.
Ze sprongen op de in folie verpakte pallets af en scheurden de blikjes los.
Krak pssj!
Krak pssj!
Krak pssj!
Daar klonk het geluid dat maandenlang niet meer in de fakz te horen was geweest. Lipjes werden naar binnen gedrukt en Sam, Dekka en Toto dronken met diepe teugen.
‘Ooo…’ zei Dekka.
‘Zo lekker,’ zei Toto.
‘Het is net… Het is net alsof het leven weer goed is. Alsof het universum eindelijk besloten heeft naar ons te lachen,’ zei Sam met een brede grijns.
Burp.
‘O ja,’ zei Dekka. ‘Prikboer.’
Ze stonden nu alle drie te grijnzen. ‘Jack!’ riep Sam.
‘Ik ben bezig!’ riep hij terug.
‘Hier komen. Nu!’
Jack kwam aangerend alsof hij dacht dat er iets mis was. Een grijnzende Sam stak een blikje naar hem uit.
‘Is dat…?’
‘Ja, dat is het,’ verzekerde Sam hem.
Krak pssj!
Burp.
Toen begon Jack te huilen, snikkend en drinkend en boerend en lachend.
‘Begin je een beetje door te draaien, Jack?’ vroeg Dekka.
‘Het is gewoon…’ Hij leek niet op de juiste woorden te kunnen komen.
Sam legde zijn arm om Jacks schouders. ‘Ja, man. Het is te veel, hè? Het lijkt te veel op de wereld van vroeger, bedoel ik.’
‘Ik eet ratten,’ zei Jack door zijn tranen heen.
‘We eten allemaal ratten,’ zei Dekka. ‘En ik ben blij ook als ik een lekker sappige te pakken krijg.’
‘Waar,’ mompelde Toto een beetje ongerust. ‘Ze eten ratten. Ze hebben het nog niet eerder over ratten gehad, Spidey.’
De zon was al een tijdje over zijn hoogste punt heen. Sam zei: ‘We moeten de laatste containers bekijken. En dan is het tijd om te gaan. Dat wij hier van het goede leven genieten, wil nog niet zeggen dat de mensen thuis dat ook doen.’
‘We hoeven geen water te zoeken, we hebben Pepsi!’ zei Jack.
‘En dat is geweldig,’ zei Sam. ‘Doen we misschien een paar dagen mee. Als we het naar de stad weten te krijgen.’
Dat bracht Jack weer bij zijn positieven. Hij knikte kort en zei: ‘Ja, je hebt gelijk. Sorry. Ik was gewoon… Ik weet het niet. Heel even leek het net alsof het allemaal voorbij was.’
Om even iets anders te doen gingen ze eerst door naar de goederenwagon. Zodra ze de deur openschoven werden ze overvallen door een weeïg zoete geur.
De wagon was gevuld geweest met sinaasappels, maar dat was alleen te zien aan de kleurige etiketten op de kisten. De sinaasappels zelf waren al lang geleden verrot in de hitte. De bodem van de wagon was bedekt met een plakkerige vloeistof. Sommige kisten zaten onder de wollige schimmel in allerlei bizarre vormen en maten.
‘Een beetje te laat voor deze,’ zei Sam spijtig.
‘Sinaasappels waren lekker geweest,’ zei Toto.
In de allerlaatste container zat een gemengde lading: schroevendraaiers, zagen en allerlei ander gereedschap, en verschillende soorten fitnesstoestellen.
Maar daar was niemand meer in geïnteresseerd, want ze werden allemaal in beslag genomen door de een-na-laatste container.
De dertiende container was beladen met draagbare raketwerpers.
Na de brand had het ziekenhuis erger geklonken. Want toen hadden de kinderen geschreeuwd. Ze hadden Lana’s naam geschreeuwd.
Nu schreeuwde er niemand, merkte Lana op. Er werd gehoest. Er werd heel veel diep en schrapend gehoest. Alsof kinderen hun longen eruit probeerden te hoesten.
Dahra stond over een van de bedden gebogen en legde een natte doek op het voorhoofd van een kind. Ze had niet gezien dat Lana binnen was gekomen met Sanjit.
Lana telde snel. Twintig? Eenentwintig? Sommigen lagen op stretchers, anderen op matrassen onder een stapel dekens uit tien verschillende huizen, van tien verschillende bedden. Sommigen lagen met heel weinig kleren aan op de koude tegelvloer.
En de meesten waren aan het hoesten, hoesten, hoesten.
Dahra keek op toen ze hun stemmen hoorde. ‘Lana. Godzijdank. Wil je het nog een keer proberen?’
Lana maakte een machteloos handgebaar. ‘Ik wil alles doen. Maar de magie werkt niet bij dit virus.’
Dahra veegde het zweet van haar voorhoofd. Ze zag eruit alsof ze niet geslapen had. Nog nooit. ‘Luister, secundaire infecties heet dit. Iemand krijgt een virus en dan komt er ook nog iets anders bij. Meestal is dat waaraan mensen doodgaan.’
‘Jij bent de baas,’ zei Lana. Ze meende het, en ze zei het alleen tegen Dahra.
‘Haar,’ zei Dahra wijzend. ‘Begin maar met haar. Eenenveertig komma één graden koorts. Dat had Pookie ook voor hij…’
Lana liep naar het meisje toe. Ze kwam haar bekend voor. Lana dacht dat ze Judith heette, maar het viel niet mee om iemand te herkennen met een gezicht dat rood aangelopen was van het hoesten en nat van het zweet, met plakkerig haar, bange ogen, uitgeput en verslagen.
Lana legde haar hand op het voorhoofd van het meisje en trok hem bijna met een ruk weer terug. Ze voelde heet aan. Alsof je een bord aanraakte dat net uit de afwasmachine komt.
Lana had geen bepaald ritueel om iemand te genezen. Ze raakte diegene gewoon aan en probeerde zich te concentreren.
‘Wie ben jij?’ snauwde Dahra tegen Sanjit.
‘Het vriendje van Lana,’ antwoordde Sanjit.
‘Niet waar,’ zei Lana.
‘Je hoort hier niet te zijn,’ zei Dahra tegen Sanjit. ‘Er zijn al drie sterfgevallen bekend. Spoel jezelf schoon in zee en ga naar huis.’
‘Bedankt, maar ik blijf. Ik wil helpen.’
Dahra staarde hem met samengeknepen ogen aan en probeerde te ontdekken of hij gek was of niet. ‘Wil je echt helpen? Want ik heb iemand nodig die de emmer leeggooit. Als je echt wilt helpen.’
‘Dat wil ik. Welke emmer?’
Dahra wees naar een plastic vuilnisemmer met een deksel erop. Eromheen stond een stinkende verzameling Tupperware-bakjes die Dahra als po gebruikte.
Sanjit stapelde de bakjes op en zette ze voorzichtig op de emmer vol urine en uitwerpselen. De stank vulde de hele ruimte.
‘Er is een greppel op het plein. En als je je dan nog steeds geroepen voelt, mag je alles in de branding schoonspoelen.’
‘Ik ben zo terug,’ zei Sanjit.
Toen hij weg was zei Dahra: ‘Wat een leuk vriendje heb je. Er zijn niet veel jongens die zich vrijwillig aanbieden om met veertig liter diarree en braaksel te sjouwen.’
Lana lachte. ‘Hij is mijn vriendje niet.’
‘Tja, nou, hij mag de mijne wel worden als hij wil. Hij ziet er leuk uit. En hij brengt poep weg.’
Lana voelde het meisje onder haar hand huiveren en schudden.
Dahra liep mechanisch van bed naar bed, van stretcher naar stretcher, van stapel dekens op de grond naar stapel dekens op de grond. Zuchtend noteerde ze weer een nieuwe verhoging. Ze hield het bij. Waarschijnlijk niet zo goed als een dokter dat zou doen, maar beter dan van een gemiddeld meisje van veertien met eenentwintig blaffende, bibberende patiënten verwacht mocht worden.
‘Waarom kan ik dit niet?’ vroeg Lana zich hardop af. ‘Bij de eerste griepepidemie werkte het bijna altijd.’
‘Immuniteit, denk ik,’ zei Dahra. ‘Het virus dringt binnen en dan vecht je lichaam terug. Het virus leert ervan en komt terug voor de volgende ronde. Dus het heeft zich dit keer niet aangepast om de antistoffen te verslaan, het heeft zich aangepast om jou te verslaan.’
‘Ik ben geen antistof,’ zei Lana.
‘Nee, en dit is de oude wereld niet, hè? Dit is een of andere freakshow waarin niets gaat zoals het zou moeten gaan.’
Zijn freakshow, dacht Lana. Eén lucifer en ze had hem kunnen verbranden, vermoorden. Misschien. Hoeveel doden waren er gevallen doordat Lana had gefaald?
Een kind dat Lana kende, een jochie van zeven dat Dorian heette, stond plotseling op en rende naar de deur. Het was een zwalkende, onvaste manier van rennen.
Dahra vloekte en dook op hem af.
Voor ze het wisten was de jongen de deur uit.
Vlak daarna kwam Sanjit weer binnen met Dorian onder zijn arm en de nu relatief schone wc-emmer en bakjes in zijn andere hand.
‘Hup, jochie,’ zei hij. ‘Terug naar bed jij.’
Maar daar wilde Dorian niets van weten. Hij begon te gillen en te spartelen.
De hel brak los. Twee kinderen begonnen hard te huilen, een derde rolde uit zijn bed op de grond en een vierde schreeuwde: ‘Ik wil naar mama, ik wil naar mama.’
Toen werd er zo hard gehoest dat iedereen die kant op keek. Het jongetje, Dorian.
Hij stond recht overeind en leek verbijsterd door wat er zojuist uit zijn mond was gekomen.
Hij boog zich naar achteren en hoestte weer.
‘Nee,’ hijgde Dahra.
Lana sprong naar de jongen toe en drukte haar hand tegen de zijkant van zijn hoofd.
Hij hoestte zo hard dat hij plat op zijn rug op de grond belandde.
Sanjit ging schrijlings over hem heen zitten en drukte hem neer terwijl Lana haar handen op hem legde, een op zijn zwoegende borst, de andere op de zijkant van zijn keel.
Dorian hoestte, met zo’n hevige stuiptrekking dat Sanjit naar achteren viel en Dorians hoofd met een misselijkmakend gekraak tegen de vloer sloeg. Lana bleef hem aanraken.
‘Hij is zo warm dat ik hem nauwelijks…’ zei Lana, en Dorian kromp krampachtig samen, boog zijn lijf in een c en kreeg een hoestbui waarbij hij bloederige stukjes over Sanjits gezicht sproeide.
Lana week niet, trok haar handen niet weg, maar Dorian hoestte weer en nu liep er bloed uit zijn oren, het stroomde over zijn lippen.
Plotseling stond Lana op en deinsde achteruit.
‘Niet ophouden,’ smeekte Dahra.
‘De dood kan ik niet genezen,’ fluisterde Lana.
Net op dat moment verschenen er twee kinderen in de deuropening met een derde kind tussen hen in. Vanaf de andere kant van de kamer kon Lana duidelijk zien dat het meisje dat ze overeind probeerden te houden al bezweken was.
Dahra zag het ook. ‘Leg haar maar neer,’ zei ze tegen hen. ‘Leg haar maar gewoon neer, was jezelf schoon in zee en ga naar huis.’
‘Wordt ze wel weer beter? Ze woont bij ons.’
‘We doen wat we kunnen,’ zei Dahra vlak. En toen ze zich haastig uit de voeten maakten, mompelde ze er binnensmonds achteraan: ‘En dat is verdomd weinig.’
Lana deed haar ogen dicht en voelde hoe de Duisternis zich naar haar uitstrekte, speurend, een zwakke tentakel die rondtastte om haar geest aan te raken.
Dus zo verwoest je ons, dacht Lana. Zo maak je ons af. Op de ouderwetse manier: met een plaag.